Ik loop de heuvel op rond de kuil, op zoek naar mijn neefje Noah. Hij is eenvoudig te vinden, hij is druk met van de steile heuvel afglijden. Ik loop iets verder en hoor een ‘snik’, iemand huilt of doet net alsof. Wanneer ik om de boom heen stap zie ik haar zitten op handen en voeten. Zwarte vegen op het gezicht, snottebellen en dikke tranen rollen. Kalm loop ik op haar toe en kniel op een afstandje. “Wat is er aan de hand?”, vraag ik verbaasd. Het meisje kijkt angstig en verdrietig op van de grond. Met een klein stemmetje laat ze weten; “Ik durf er niet meer van af, het is zo hoog.” Ik reik haar mijn hand toe, ‘pak mijn hand’, ze neemt hem aan. ‘Kijk eens naar mijn ogen’, haar blik vindt mijne. “Kom, dan staan we samen op”, ze beeft en wiebelt een beetje, toch strekt ze haar benen. Samen staan we op het topje. Ze snikt, snottert en haar knieën zoeken de balans en vinden beetje bij beetje evenwicht.
Geknield voor haar, ze kijkt mij aan en verteld. “Ik ben bang, want het is zo hoog, en ik durf niet naar beneden.” Ik lach haar toe en vraag “Weet je wat dat betekent, als je bang bent voor iets?” Zij schudt verlegen haar hoofd. “Het betekent gewoon dat je nog even moet oefenen en daarna ben je niet meer bang.” Nog een tikje terughoudend knikt ze bevestigend. “Samen oefenen?”, ze fleurt op. We slaan de handen ineen, goed vasthouden, dan kan er niks gebeuren. Dan beginnen we te glijden, op onze voeten de berg af. Zij snikt en snottert, glimlacht en schrikt dan, omdat mijn voet wegglijd.
Vijf seconden later wrijft ze tranen en snottebellen aan de kant, ik sta lachend onderaan de heuvel. We praten over dat het best spannend is en dat geeft een gek gevoel in je buik. We gaan nog een keer oefenen, hand in hand klauteren we omhoog. ‘Kijk hoe de andere kinderen het doen, op handen en voeten, houd je vast aan die wortel. Grijp die tak. Zet je voeten stevig neer. Komop, laatste stukje!’ Dan gaat het mis, een rennend kind stoot haar aan op de top en de tranen vloeien rijkelijk. Ze klampt zich vast aan mij. Een ‘ik durf niet’ wordt zachtjes en met een hoog stemmetje uitgesproken. Ik ga op mijn hurken zitten, zij zit snikkend en schichtig op mijn knie. Ik praat over de bomen, het zonlicht op de bladeren, de hut achter de berg. Daar hebben ze ballonnen, hoe komen ze daar aan? Er is toch geen circus in het bos? We zijn het samen eens, die hebben ze van huis meegenomen.
Tranen drogen op, snottebellen verdwijnen in een mouw. We kijken samen hoe de andere kinderen het doen. Glijden, klimmen, vallen, rollen en van boom naar boom slingeren. “Wat wil je doen? Stoppen of meer oefenen?”
Ik verwachtte dat ze wilde stoppen en naar beneden zou willen. Ze verrastte mij. “meer oefenen”, zei ze en stond op. Samen gleden we nog eens op onze voeten van de heuvel, klauterden weer omhoog omhoog en gingen dit keer glijdend naar beneden. Bij de derde keer omhoog klimmen besluit ze dat het tijd is voor de meest beangstigende ‘glijbaan’.
Mijn neefje Noah gaat eerst en doet het voor. Dan gaat ze zitten, eerst de dikke boomwortel voorbij en dan…. ROETSJ! De hele weg glijd ze alleen naar beneden. Beneden aangekomen draait ze zich om en klimt lachend weer omhoog. De bange bui heeft plaats gemaakt voor de succeservaring. Ik noem haar dapper en een held. Ze straalt meer en meer. “Durf je nu alleen?”Ik moet nog één keer blijven kijken, dus dat doe ik. Ze klimt en klautert, glijd en zand-surft.
“Zal ik een foto maken voor papa en mama?” Lachend zit ze op de top van de heuvel, voor ze glijdt. Ik vraag wat haar naam is. “Vera, mijn naam is Vera”, zegt ze blij en trots.
Stilletjes loop ik weg en laat groep A achter in hun spel. Mijn handen in de zakken, glimlachend als een dwaas.
Deze dag kan niet meer stuk, Vera bedankt.